Volgende week start de Week van de Opvoeding en vinden er in het hele land activiteiten plaats rondom het opvoeden en opgroeien van kinderen. Dat zet me aan het denken over mijn eigen jeugd.
Mijn vader ging vroeger één keer in de week badmintonnen, als ik me niet vergis was dat op de donderdagavond. Hij was dan misschien hooguit tweeënhalf uur weg, aangezien de sporthal dicht bij ons in de buurt was, maar wat duurden die uren láng voor mijn gevoel. Want wie beschermde mijn moeder, m’n zusjes en mij als er plotseling een inbreker door het raam naar binnenkwam? En die kans was groot, want die inbreker had mijn sterke vader natuurlijk met de auto weg zien rijden, dus die zag zijn kans schoon. Op de dinsdagavond was mijn moeder weg voor haar werk en die avond hadden de wijzers van de klok al net zoveel moeite om vooruit te komen als op de donderdag. Want wie zorgde er voor de gezelligheid nu zij niet thuis was? Ter geruststelling: mijn vader maakte het ook gezellig voor ons en die inbreker keek wel uit om zich aan mijn moeder te laten zien. Maar wat ik hiermee wil zeggen is dat mijn ouders allebei een andere, maar even belangrijke rol vervulden in mijn jeugd. Beide invloeden had ik nodig om ‘goed’ op te groeien.
Ook bezaten mijn ouders toverkrachten. Mijn moeder had een helende kracht. Als ik gevallen was rende ik steevast naar m’n moeder. Een kus of een knuffel van haar was genoeg om een knie te laten stoppen met bloeden. En met slechts een beetje van haar aandacht kon ze de pijn van een gestoten hoofd verzachten. Knap toch? Mijn vader bezat een andere kracht, een soort ‘telekinese.’ Je weet wel, het vermogen om voorwerpen te laten bewegen door er intens naar te kijken en je er goed op te concentreren. Heel handig! En mijn vader had dat effect op mij. Als ik met mijn grijpgrage kinderhandjes ergens aanzat waar ik eigenlijk niet aan mocht komen, kon m’n vader me met één blik naar de andere kant van de woonkamer verplaatsen. Hun toverkracht leek iets af te nemen toen ik in de puberteit kwam, maar ik weet nu dat ze die krachten nog altijd hebben. Ze passen het soms nog steeds toe op mijn zusjes en mij. En weet je wat? Het werkt nog net zo goed als in mijn jeugd!
Kinderen. Ik heb ze zelf niet. Nog niet. Ik wil ze wel graag, over een tijdje. Als ik ze krijg hoop ik dat ik hen mee kan geven wat mijn ouders mij hebben meegegeven. Liefde, vertrouwen, respect en grenzen. Als ik om me heen kijk besef ik dat dit niet zo vanzelfsprekend is als ik vroeger altijd dacht en dat ik enorm bof dat ik deze twee mooie mensen mijn ouders mag noemen.